Preek n.a.v. Genesis 4 op zondag 15 april 2018 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2018-06-15

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Waar is je broer? Deze vraag is de grondtoon van het gelezen gedeelte en tegelijkertijd het signaal dat ons bepaalt bij het paradijs. Want wonende ten oosten van de hof van Eden zal menigeen zichzelf wel eens afvragen: Hoe ben ik hier verzeild geraakt? Waarom ligt dat paradijs toch altijd aan de andere kant van de horizon? Waar ben ik het kwijtgeraakt? En misschien nog belangrijker: kan ik de weg terug vinden?

Waar is je broer? In deze schijnbaar onschuldige vraag klinkt het hart van de Tora op. Waar God zelf zijn mensen zocht in de hof van Eden, spreekt hij hen ook nu weer aan. Blijkbaar zijn we wel uit het paradijs verdreven maar nog niet van God los en dat vind ik een troostrijke gedachte.

De verhalen uit Genesis zijn oerverhalen. Ze zijn niet zozeer een vertelling over wat er toen ooit een keer ergens gebeurde, maar prachtige pogingen om het leven tot in de kern te verklaren. Ze houden ons een spiegel voor, waarin we iets van onszelf te zien krijgen en van de wereld om ons heen. Tegelijkertijd zien we in die spiegel ook heel voorzichtig sporen van God, die telkens weer toch heel anders blijkt dan we dachten.

Kaïn en Abel zijn broers. In hun namen hoor je al de verschillen. Bij de geboorte van Kaïn juicht Eva het uit. Met de hulp van de Heer heb ik het leven geschonken aan een man. Hij is de eerstgeborene, de stoere sterke man, die toekomst brengt. Abel wordt bijna terloops genoemd, als de broer van Kaïn. Zijn naam betekent iets als: ademtocht, zuchtje wind. Denk daarbij aan de openingswoorden van het boek Prediker: Lucht en leegte, alles is lucht en leegte. Het hebreeuwse woord Hevel is hetzelfde woord als hier in Abels naam. Abel is de schaduw van zijn grote sterke broer, de ademtocht, de herder, de kwetsbare zwerver. Het mag ons vast alert maken.

Hoewel ze verdreven zijn uit het paradijs, is de mens blijkbaar nog niet van God los. Op één of andere manier is ook in deze nieuwe omgeving een relatie met God. Nergens op deze aarde zijn we van God verlaten, altijd weer is er verbinding te vinden, een mogelijkheid tot ontmoeting. De mens leeft dan wel niet in de hof van Eden, maar dat wil blijkbaar ook niet zeggen dat God afwezig is.

Nu zitten we, als kinderen van die eerste mens, opeens midden in het verhaal. Het paradijs ligt achter ons, we dromen er misschien nog wel eens van, maar we weten dat die droom onbereikbaar is geworden. Die plaats waar alles in harmonie is, waar geen mens verloren gaat, waar het goed toeven is, het is een sprookje geworden. Onze wereld ziet er heel anders uit. Hier wordt gedreigd met raketten die ‘smart’ zijn, hier groeien kinderen op die geen idee hebben wat het woord vrede betekent, hier blijkt je leven kwetsbaar, hier staan mensen elkaar naar het leven, hier brengen mensen in machteloosheid en angst hun dagen door. Onze wereld is allesbehalve hof van Eden en God lijkt er maar al te vaak het zwijgen toe te doen.

Maar toch, zoals Kaïn voorstelt zijn er ook altijd mensen die pogen het contact met God te herstellen. Ze brengen een offer, ze zoeken naar signalen, ze komen in de kerk, ze lezen de bijbel. Laat God zich vinden?

Het offer van Abel vindt genade in Gods ogen. Hoe we dat weten? Geen idee. Niet omdat de rook omhoog ging, dat is een erfenis uit de afbeeldingen van kinderbijbel, niet omdat er een stem uit de hemel klonk. Er wordt wel gezegd dat de oogst van de landbouwer Kaïn mislukte. Voor Abel blijkt er wel aandacht te zijn. Misschien moeten we zeggen dat het logisch is. God heeft nu eenmaal een voorkeur voor de kwetsbare. Misschien ziet hij daarom Abel wel, omdat alle mensen om hem heen hem slechts als een zuchtje wind beschouwen, als de schaduw van zijn sterke broer. Hoe dan ook, het is voldoende om Kaïn over zijn toeren te jagen.

De boosheid van Kaïn is herkenbaar. Hij wordt niet gezien. Al zijn pogingen om iets van het leven te maken, ze lijken onzichtbaar, zonder waardering, zonder aandacht. Ik begrijp eigenlijk heel goed dat Kaïn woedend is, jaloers, kookt van teleurstelling. Niet gezien worden, het is zo pijnlijk, zo onnoemelijk teleurstellend. Heb je zo je best gedaan, zo vol overgave gehandeld, word je niet gezien, niet op waarde geschat. Heb ik daarom zo lopen zwoegen? Zijn gezicht valt.

Ik zie hem voor me. De vuisten gebald in machteloze woede, de tranen teruggedrongen. Waarom zie je me niet? Waarom hoor je me niet? God, waar ben je! Waarom laat je mij alleen, waarom weiger je contact met mij? Waarom verlaat je mij?

Niet gezien worden, geen contact meer kunnen vinden, het is het ergste dat een mens kan overkomen. Voor je het weet sluit je jezelf nog verder af, kijk je naar de grond en zie je niets meer van wat er om je heen gebeurt. Je laat je niet meer zien, je ziet niemand meer, je sluit je op in je eigen boosheid en pijn. Niemand hoeft nog in de buurt te komen, niemand mag me aanraken.

God waagt nog een poging. Je hoort het hem zeggen. Kijk op Kaïn, kijk in mijn ogen. Als je goed handelt kun je toch iedereen in de ogen kijken. Al is je oogst mislukt, breekt het je bij de handen af, kijk dan op. Zoek de ogen van een ander, misschien zul je tot je verbazing in die ogen mijn ogen herkennen, lijkt God hem toe te roepen. Kijk dan naar Abel, hij is je broer, samen kunnen jullie de wereld aan. Maar Kaïns gezicht valt. Hij slaat Abel dood. In zijn boosheid vernielt hij elk menselijk contact.

Waar is je broer? God blijft Kaïn zoeken, spreekt hem aan, roept hem tevoorschijn. Maar Kaïn laat zich niet raken.

Moet ik soms waken over mijn broer? Ben ik mijn broeders hoeder?

Moet ik omzien naar de ander? Ben ik verantwoordelijk voor het geluk van mijn naaste? Wordt er van mij verwacht dat ik rekening houd met mijn schaduw? Moet ik altijd weer de ogen zoeken van een ander?

Ten diepste denk ik dat we met deze vraag in het hart van het menselijk bestaan zijn gekomen. De mens is van meet af aan bedoeld als medemens, als naaste.

Waar is God, roepen we soms uit als het lijkt of hij onvindbaar is. Waarom voel ik God niet, waarom zie ik hem niet?

Zou het kunnen dat we worden uitgenodigd op te kijken. Elkaar in de ogen te zien? Zodat we in de ogen van de ander een spoor van Gods liefde kunnen ontdekken? Van de week zei iemand tegen me: Er zijn wonderen genoeg, je moet ze alleen weten te zien. Zien en gezien worden, elkaars hoeder zijn, daar gaat het om bij deze oertekst.

Als Kaïn de ernst van zijn daad onder ogen ziet, slaat de angst toe. Maar dan zal iedereen op mijn bloed uit zijn. God geeft hem een teken, hij ziet zijn boze, kwetsbare mensenkind en kan het niet laten deze moordenaar te beschermen. Hij stelt paal en perk aan een eeuwig maar doorgaande bloedwraak. Kaïn wordt gespaard en hij gaat bij de Heer vandaan. Daarna wordt het stil om hem heen. Hij speelt geen rol van betekenis meer in het verhaal.

Als mensen elkaar niet meer in de ogen zien is het paradijs verder dan ooit achter de horizon verdwenen. Dan woon je oostelijk van Eden in het land Nod, het land van ellende.

Waken over je broer, waken over je zus, brengt de hof van Eden weer terug in ons leven. Want waar mensen bereid zijn elkaar in de ogen te zien, met alle moeilijke en mooie emoties die daarbij horen, blijkt het gras groener dan voorheen. Het neemt niet weg dat er nog steeds boosheid, teleurstelling en jaloezie zal zijn, -niets menselijks is ons vreemd- maar wanneer we elkaar zien, zullen we ons ook realiseren dat de ander net zo kwetsbaar is als wij, net zo op liefde is aangewezen als wij.

Wat zou het betekenen als we consequent de ontmoeting zoeken in plaats van de ander te stigmatiseren tot vijand, concurrent of dwaas? Zoals Jezus ondanks het verraad in Petrus zijn sterke leerling zag. Wat als we in elkaar zoeken naar het beeld van God? Wat als we in elkaars liefdevolle handelen Gods handen herkennen, als we in de blik van de ander geen verwerping zien, maar liefdevolle aanvaarding? Dan hoeven we niet meer te dreigen met de broeder- of karaktermoord, maar kunnen we leven.

En als dat niet lukt? Godzijdank is het laatste woord niet aan ons. In al ons falen, in de teleurstelling, in de gemiste kansen, klinkt ook een woord van troost, de troost van een God die ons altijd blijft zien, zelfs als we staren naar de grond, zelfs als we vallen, hij kan het niet laten zijn kwetsbare, falende mensenkind op te zoeken, hoe ver wij ook dwalen.

Hoe diep een mens

ook valt

hij valt in uw hand.

Uw grenzeloze liefde

en oneindig

vertrouwen

omvatten heel ons

leven.

O God,

dat ik mij

toch aan u spiegel

en van liefde weet

en vertrouwen

zoals Gij...