Preek n.a.v. Lucas 15 op zondag 31 maart 2019 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2019-05-31

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

We sliepen jaren slecht

We dwaalden door de nacht

We hadden niet de kracht

Om je voor altijd los te laten

Kom aan tafel en vertel ons je verhalen

Eet ons brood en drink zoveel je kan

Welkom in ons midden,

Welkom in dit huis

Nu je eindelijk weer hier bent

Welkom jongen, welkom thuis.[1]

 

Bij het voorbereiden van de preek is er naast het zorgvuldig lezen van de tekst ook een moment waarin ik mijn gedachten de vrije loop laat. Een moment waarop ik mijn bureau leeg maak en alleen een vel papier laat liggen waar ik wat losse woorden opzet die in mijn gedachten opkomen. Bij de bekende gelijkenis van vanmorgen moest ik zowel aan een psalm denken als aan een lied van Bløf. De tekst van Bløf werden de openingswoorden van deze preek, de psalm houdt u tegoed. Ik geef toe, het is een bijzondere combinatie, die ik toch graag met u wil delen. De verbinding tussen die teksten en die van de gelijkenis zit voor mij in dat eenvoudige woord thuis.

 

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar voor mij is dat woord thuis heel belangrijk. Hoewel ik dol ben op reizen, vind ik het ook heerlijk om weer thuis te komen. Om terug te zijn in een omgeving die je vertrouwd is, waar je blindelings de weg weet te vinden. Waar je je schoenen uittrapt en op de bank ploft. Thuis, de plek waar je verhalen vertelt, waar je een boterham smeert, waar je aan een half woord genoeg hebt. Het is de plek waar je wordt gemist, waar men naar je vraagt, waar je altijd welkom bent.

 

Thuis is de plek waar die wachtende vader naar je uitkijkt, hoe ver je ook bij hem vandaag bent gezworven. Twee zonen, je mag ook denken twee dochters, vervreemden van hun vader, van hun thuis. De jongste zoon vertrekt letterlijk. Hij eist zijn deel van de erfenis. Een ongehoorde daad, je deel vragen, terwijl je vader nog leeft. Hij wil vrij zijn, zijn eigen leven leiden, op eigen benen staan, zich losmaken van thuis. En die vader? Die geeft hem zijn deel. Hij laat hem vrij, geeft hem de kans te gaan. Hij werkt niet op zijn gemoed, probeert hem niet over te halen, dwingt geen beloftes af, maar laat hem gaan, laat hem los. Onvoorstelbaar hoe royaal die vader zich opstelt. Ik weet niet of ik dat zou kunnen. Hij laat zijn kind de ruimte om zijn eigen weg te gaan, om zijn eigen spoor te trekken. Hij laat hem los. Ga maar….en de zoon gaat.

 

Thuis is er die andere zoon. Die rustige oudste zoon, die braaf zijn taken vervult, zijn rol speelt en zijn dagen doorbrengt in de vertrouwde omgeving. Maar daar neemt hij net zo goed afstand als de jonge reiziger. Natuurlijk, hij gedraagt zich voorbeeldig, werkt, zwijgt, brengt zijn dagen door in een steeds weerkerend ritme. De vader blijkt echter een vreemde voor hem te zijn. Is hij blij dat zijn broer vertrokken is? Lekker alle aandacht voor zichzelf? Of baalt hij van de slapeloze nachten van de vader, van zijn heen en weer lopen naar het uitzichtpunt aan de weg? Is hij verongelijkt? Teleurgesteld? Boos? Stiekem jaloers op zijn avontuurlijke broer, die durft te doen, wat hij niet durft? Het wordt ons niet verteld, maar we kunnen het ons makkelijk voorstellen!

 

Wanneer de jongste zoon bij de varkens tot zichzelf komt en opstaat, raapt hij zijn moed bij elkaar om terug te keren. Zal hij thuiskomen? En zijn broer? Boos en verongelijkt? Komt hij thuis?

 

Willem Zijlstra beeldt het prachtig uit in de sculptuur die u hier ziet. De vader met zijn wapperende jas rent de zoon tegemoet. Welke zoon? De jongste? Uitgemergeld door zijn tijd ver van huis? De oudste? Uitgemergeld van bitterheid en chagrijn? Die wapperende jas vind ik zo ontroerend, je wordt tegemoet gelopen, je bent welkom, welkom thuis. Je krijgt brood en wijn, je mag je verhaal vertellen, er wordt naar je geluisterd, je wordt verwacht!

 

Ik vermoed dat we ons in beide zonen kunnen herkennen. In ons verlangen vrij te zijn en in het veilige blijven zitten waar je zit. Soms zijn we de vrijheidslievende vagebond, dan weer de brave thuisblijver die alle zorg op zich neemt. Soms de onverantwoordelijke losbol, dan weer de plichtsgetrouwe thuisblijver, met bitterheid in ons hart.

 

Kunnen we ons echter ook in de Vader herkennen? Of kunnen we misschien ook zeggen in de moeder? Of is zijn liefde voor ons te onbegrijpelijk? Ik vind hem wonderbaarlijk ruimhartig, naar zijn beide zonen toe. Hij stelt geen eisen, vraagt niet om schuldbelijdenissen, noch om verantwoording. Hij is verheugd om het weerzien en bedekt met zijn wapperende liefdesmantel het verdriet van jaren. Als dat geen vergeving is. Je wordt in liefde aanvaard met alles wat je in je hebt, met je mooie en goede kanten, maar ook met wat donker is in je leven, wat stukbrak en fout liep. De vader wijdt er geen woorden meer aan, hij slaat zijn armen om de zoon heen. Er moet gefeest worden, hij deelt brood en wijn, geeft hen een plek aan tafel. Vertel je verhaal en hij luistert! Altijd is hij uit blijven zien naar zijn kinderen, hij gaf hun de ruimte om hun eigen weg te gaan, maar bleef tegelijkertijd altijd naar hen uitzien, de deur stond voor hen open. 

Geen wonder dat deze vader voor velen van ons een beeld van God is geworden. Een God die zielsveel van zijn kinderen houdt, die ons welkom heet, die naar ons uitziet. Hij verlangt geen grote woorden van ons, wanneer hij ons ziet, snelt hij ons al tegemoet. Het brood en de wijn staan klaar op de tafel, om met ons te delen. Zo worden we genodigd aan de tafel, je bent thuis hier, welkom thuis! Wat een troostend en uitnodigend beeld is die God, die naar je uitkijkt, die je aanvaardt, die je zoekt, waar je ook bent, wie je ook bent.

Gaat de oudste broer meefeesten? Wordt hij weer een broer? Geeft hij antwoord op die oeroude bijbelse vraag: waar is je broer? Durft hij het aan zijn wrok achter zich te laten en te delen in de vreugde van het weerzien? Misschien kunnen die broers dan weer van elkaar leren. De oudste van het avontuur van zijn broer, van zijn moed om eigen wegen te gaan, een nieuwe horizon ontdekken. Misschien kan de jongste van zijn oudere broer leren. Wat is trouw, wat is plichtsbesef en traditie? Kunnen ze samen maaltijd houden? Kunnen ze hun brood delen? Elkaars leven delen? Voor elkaar instaan?

 

Jezus vertelt het niet. Hij laat het open, als een uitnodiging aan zijn hoorders. Hij die aandacht heeft voor verdwaalde mensen, heeft net zo goed aandacht voor wie dichterbij staan: de schriftgeleerden, de farizeeën, u en ik. Zullen we vrijmoedig op zijn uitnodiging ingaan om brood en wijn met hem te delen, of blijven we op afstand? Aanvaarden we brood en wijn als een geschenk uit zijn hand?

 

Ik had u enkele regels uit een psalm beloofd waar ik aan dacht. Een psalm die net als de lezing uit Kronieken gaat over thuiskomen, over tot je bestemming komen, over welkom zijn, welkom in het nieuwe Jeruzalem, welkom in Gods koninkrijk. Ik lees tot slot psalm 126 in de bewerking van Huub Oosterhuis:

Als God ons thuisbrengt

uit onze ballingschap-

dat zal een droom zijn.

 

Wij zullen zingen,

lachen, gelukkig zijn.

Dan zegt de wereld:

‘hun God doet wonderen.’

Ja, gij doet wonderen,

God in ons midden,

Gij onze vreugde.

 

Breng ons dan thuis,

keer ons tot leven

zoals rivieren in de woestijn

die, als de regen valt,

opnieuw gaan stromen.

 

Wie zaait in droefheid

zal oogsten in vreugde.

Een mens gaat zijn weg

en zaait onder tranen.

Zingende keert hij

terug met zijn schoven.[2]

 

 

 

[2]Huub Oosterhuis, 150 psalmen vrij (psalm 126)

 

[1]Blof, Welkom thuis.