Preek op zondag 21 januari door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2018-03-24

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Twee roepingsverhalen hoorden we vanmorgen. De kleine Samuel hoort een stem in de tempel en al denkt hij dat het zijn leermeester is, na enige hulp blijkt het God zelf te zijn die hem roept. In Galilea, niet het meest religieuze gebied van Israël, roept Jezus eenvoudige vissers om zijn volgelingen te worden.

Mooie verhalen zijn het, over hoe mensen gehoor geven aan de stem die hen roept en bereid zijn nieuwe wegen te gaan. Hun hele leven gaat op de kop en ze laten hun vertrouwde wereld achter om gehoor te geven aan hun roeping. Zo worden ze voor ons voorbeeldige volgelingen van God en maken ze het verschil in de wereld.

Het zijn echter ook verhalen die enige vragen bij ons oproepen. De meesten van ons horen zelden een stem uit de hemel en roeping reserveren we dan ook het liefst voor bijzondere mensen. Daarmee maken we de teksten echter onschadelijk, ze gaan dan niet meer over ons! Soms roept het woord roeping ook enige agressie op, als iemand wat al te enthousiast over zijn of haar roeping vertelt en we vermoeden dat er toch vooral een persoonlijke hobby of verlangen achter steekt. Dan luisteren we met enig wantrouwen naar het verhaal en kunnen nog net vermijden dat we zeggen: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.

Maar wat is roeping eigenlijk? Worden er vandaag nog mensen geroepen? Wat betekent dat voor je leven van alledag? Wat vertellen de verhalen hierover? Wat valt ons daarbij op? Zouden die verhalen ons verder kunnen helpen bij het ontdekken van wat God met ons persoonlijk leven te maken heeft? Ik kijk eerst naar de beide bijbelverhalen en vraag me vervolgens af wat deze voor ons zouden kunnen betekenen.

De kleine Samuel is door zijn moeder in de tempel gebracht. In een tussenzinnetje wordt de sfeer daar beschreven. De Godslamp was bijna gedoofd en visioenen zijn er amper. Het lijkt wel of God afwezig is, alsof hij er het zwijgen toe doet. Het is een barre en lege tijd. Eli en Samuel leven in de tempel en de jongen zorgt voor de oude profeet. Het is net of ze de wacht houden in een museum. Ooit was het een levendige ontmoetingsplek van mensen met God, nu heerst er een doodse stilte. In die stille sleur hoort Samuel zijn naam en denkt, heel logisch, dat zijn meester hem nodig heeft. Ook Eli heeft niet in de gaten wat er gebeurt. Pas bij de derde keer gaat er Eli een lichtje op: ik ben het niet die je roept, maar God zelf. Zo verheldert de oude man de roeping van Samuel en begeleidt hem op de weg die voor hem ligt. Blijkbaar is de godslamp nog niet volledig uitgedoofd en gaat Hij opnieuw spreken.

Jezus roept zijn leerlingen. Hij loopt langs en nodigt hen bijna terloops uit hem te volgen. Marcus, die altijd zeer bondig is aangelegd, maakt er niet veel woorden aan vuil. Daardoor krijgt het verhaal vaart en lijkt het bijna ongeloofwaardig: ze laten alles uit hun handen vallen en gaan met Jezus mee. Hun hele leven wordt ondersteboven gekeerd, maar ze gaan, op bijna argeloze manier, met hem mee. Bewonderenswaardig? Naïef? Vreemd?

Wat is roeping? Heeft u wel eens een stem uit de hemel gehoord die u riep? Ik kan er kort over zijn, ik heb nog nooit een stem uit de hemel gehoord die me riep. Ik heb eigenlijk net als de meesten van ons alles van horen zeggen. In mijn studietijd zei professor van Gennep altijd: in het roepen van de gemeente hoor je het roepen van God. Daar moet je het mee doen. Ik vond dat buitengewoon nuchter en troostend. Het gaf me de vrijmoedigheid om gewoon predikant te worden, al was ik daar niet door God persoonlijk met een stem uit de hemel toe geroepen. Zoals het voor iedereen geldt die een ambt op zich neemt in de kerk; in de vraag vanuit de gemeenschap mag je het roepen van God verstaan. Of zoals ieder die een taak in deze maatschappij op zich neemt: in het beroep dat je naaste op je doet, kun je het woord van God horen. Het maakt roeping minder een verheven ervaring, maar juist veel aardser en concreter en iets wat voor ons allemaal tot de mogelijkheden behoort. Iets van gewone mensen. Als je geroepen wordt, moet je antwoorden, zegt de oude Eli tegen de jonge Samuel. Als iemand je bij je naam noemt, je aanspreekt, een beroep op je doet, dan geef je antwoord, dan sta je op, dan zeg je in alle eenvoud: hier ben ik. Dat is roeping, geen religieuze topervaring, maar de bereidheid op weg te gaan, je te laten raken door God die een beroep op je doet.

Het maakt roeping een stuk normaler en minder verheven. Blijkbaar gaat het gewoon hierom: er wordt een beroep op je gedaan, je hoort de vraag, je luistert, je staat op en je doet wat er gedaan moet worden. Zo zie ik veel mensen hun taak in de kerk en de maatschappij opnemen. Ze dragen verantwoordelijkheid, ze zorgen voor anderen, ze zijn er voor elkaar, heel gewoon omdat ze ervaren dat er een beroep op hen wordt gedaan, omdat ze het kunnen. Er wordt niets bovenmenselijks van je verwacht.

Opvallend vind ik ook dat de vissers geen nieuw beroep moeten leren. Ze blijven vissers. Datgene waar ze goed in zijn blijft bestaan, ook in hun nieuwe leven. Wat ze hebben aan talent wordt ingezet in deze nieuwe taak. Zou dat roeping kunnen zijn, dat je datgene waar je goed in bent in alle eenvoud in dienst van het koninkrijk zet? Dat je bereid bent je leven heel eenvoudig in dienst te stellen van dat rijk van vrede en gerechtigheid, met de mogelijkheden die je hebt, gewoon een ander soort visser worden.

Deze week lazen we bij het leerhuis een citaat van Dag Hammarskjöld. Deze Zweedse secretaris van de verenigde Naties, die in 1961 onder vreemde omstandigheden om het leven kwam, liet bij zijn dood zijn dagboek na. Daaruit blijkt zijn zoektocht naar God en geloof, alsmede zijn verlangen iets te betekenen voor mensen om hem heen. Veel heeft hij betekend voor de wereldvrede in zijn onvermoeibare pogingen mensen aan elkaar te verbinden. In het boekje Merkstenen zegt hij:

Ik weet niet wie- of wat- de vraag stelde. Ik weet niet wanneer hij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar een keer antwoordde ik ja aan iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het bestaan zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft. Vanaf dat moment heb ik geweten wat het is ‘niet om te zien’, of ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.

Dag Hammarskjöld, mei 1961.

In dit prachtige citaat hoor ik de kern van roeping. Hoe je elke dag opnieuw in alle eenvoud vraagt: hoe maak ik vandaag het verschil. Hoe durf ik vandaag te vertrouwen dat mijn leven zinvol is, een doel heeft?

Roeping betekent in alle eenvoud het leven beamen, ja zeggen op deze dag, deze dag die je de mogelijkheid geeft gehoor te geven aan het verzoek van de Eeuwige: mens waar ben je? Kom tevoorschijn, laat je zien, leef deze dag als voorbode van mijn koninkrijk. Zo worden we allen geroepen, om te worden wie we al lang zijn, Gods kinderen, Gods bondgenoten. Dat maakt verschil in deze wereld, dat geeft ons leven zin. We mogen er zijn, gehoor geven aan de roep om op te staan en het leven te leven als navolgers van Jezus, elke dag opnieuw. Daarom delen we ons brood vanuit het verlangen dat er brood zal zijn voor al wie hongert. Daarom delen we in dankbaarheid de beker, vanuit het vertrouwen dat er voldoende zal zijn voor alle mensen. Zo geven we elkaar door dat we gasten zijn van de Eeuwige en zo maken we ruimte voor wie verlangen naar gastvrijheid, voor wie aangewezen zijn op dit brood en deze beker. Zo nemen we een voorproefje op het koninkrijk, als teken van Gods toekomst die vandaag al is begonnen. We leven vandaag, niet in weemoed verlangend naar wat was, noch ons overdreven zorgen makend over de dag die komt. Gewoon, geroepen burgers van Gods koninkrijk, die doen wat hun hand vindt om te doen en vertrouwen dat de Eeuwige ons nabij is.