Preek van ds. Antoinette van der Wel op zondag 4 november n.a.v. Marcus 12:18-27

Dit bericht is verlopen op 2019-01-05

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Bij een eerste blik op de lezing lijkt het een gesprek over een theologische kwestie. Hoe denk je over de opstanding? Maar als je goed kijkt zie je iets anders. Hier wordt Jezus het vuur aan de schenen gelegd. Waar sta je nu eigenlijk voor? Wat is de kern van je geloof? Houdt het ook stand in het aangezicht van de dood? Het lijkt een woordenstrijd, maar als je goed luistert, blijkt deze lezing een bron van bemoediging te zijn, ook al krijgen we geen sluitende antwoorden.

Vanuit de Sadduceeën is het begrijpelijk dat ze het niet zo op Jezus hebben. Zij behoren bij de gevestigde elite. Ze zijn belangrijk voor de joodse raad en hebben een goede relatie met de Romeinse overheerser. Het zijn mannen die het voor het zeggen hebben in Israël, gebaat bij rust en duidelijkheid en ze beschouwen Jezus als een onruststoker.

Ze stellen Jezus een strikvraag rondom het zwagerhuwelijk. Er bestond een wet dat wanneer een man sterft en kinderloos is, zijn broer bij zijn weduwe een kind moest verwekken om zo de naam van de overledene in stand te houden. Het kind zou dan de erfgenaam van de overleden broer kunnen zijn. Het is logisch dat de sadduceeën met dit voorbeeld komen. Ze geloven niet in de opstanding. Voor hen was er geen leven na de dood en dan was zo’n oplossing als het zwagerhuwelijk best logisch. Zo bleef in ieder geval de naam van de overledene bewaard. Ze rekken echter de situatie tot in het absurde op. Zeven broers volgen elkaar op. De doopouders zeiden het al bij de voorbereiding van de dienst. Het lijkt wel een grap, het is zo’n absurde situatie, arme weduwe!

Ten diepste denk ik dat de sadduceeën Jezus voorgoed het zwijgen op willen leggen. Deze onruststoker moet zo snel mogelijk van het toneel verdwijnen. Het wrange hiervan is dat ze hem niet alleen letterlijk willen laten verdwijnen, maar hem ook duidelijk willen maken dat hij en alles waar hij voor staat met zijn dood verdwenen zal zijn.

Maar Jezus wijst hun gedachten af. Daarin lijkt hij op Job, de veelgeplaagde man, die zijn geloof weet vast te houden, ook als alles hem ontnomen wordt. Als het leven op hem beukt, wil hij de kern van zijn leven het liefst in een steen beitelen: ik weet dat mijn verlosser leeft. Dat laatste stukje vertrouwen weigert Job prijs te geven: wat er ook met mij gebeurt, wat er ook met deze wereld gebeurt. God is niet dood, maar leeft.

In de afgelopen week kwam het centraal planbureau met nieuwe cijfers over de religiositeit van Nederland. Dat viel niet mee. Minder dan de helft van de Nederlanders gaf aan zichzelf tot een religie te rekenen. Worden we in de kerk met uitsterven bedreigd? Mag de laatste het licht uitdoen? Zijn gelovigen eigenlijk al verleden tijd? Is God verleden tijd geworden? Zou Jezus vandaag met de statistieken om zijn oren worden geslagen door de omstanders in plaats van met het absurde voorbeeld dat de sadduceeën schetsten?

Ik waag een poging om Jezus’ antwoord te vertalen voor ons vandaag.

Dat antwoord is tweeledig. Jezus begint met te zeggen dat het leven na dit leven van een volstrekt andere orde is dan nu. Het is niet zomaar een voortzetting van ons bekende bestaan. Wat een troost zal dat zijn geweest voor mensen die het niet zo makkelijk hadden als de elitaire sadduceeën. Ooit, ergens, eens, is er een plaats waar het beter voor hen is. We weten niets over een leven na dit leven. We kunnen ons er weinig bij voorstellen en dat hoeft ook niet, maar met de dood is niet het laatste woord over ons gezegd. Hij is een God van levenden. Ook wanneer we mensen verloren aan de dood, leven ze voor God. Hij laat hen niet los. Hoe we ons dat moeten voorstellen? We weten het niet. Maar we kunnen niet anders dan vertrouwen dat God ook over de grens van de dood heen mensen vasthoudt en draagt. Dat hij er is, als we los moeten laten.

Vervolgens maakt Jezus een tweede opmerking en die lijkt me het belangrijkste te zijn. Hij citeert uit de boeken van Mozes, de enige traditie die geldt voor de sadduceeën en brengt het roepingsverhaal van Mozes onder de aandacht. Mozes wordt geroepen zijn volk te gaan bevrijden, maar laat zich niet zomaar vermurwen. De Eeuwige laat zich kennen als de God van Abraham, Isaac en Jacob. Voorvaders van Mozes die al lang dood zijn, maar waarvan de Eeuwige nog steeds de God is. Ik ben een God van levenden, niet van doden, vat hij vervolgens samen.

Met dit zinnetje wordt het hele debat op zijn kop gezet. Ik ben een God van levenden. Wat betekent dat? Het beeld dat ons in de bijbel wordt geschetst is dat van een bewegelijke God. Hij trekt met mensen mee in de geschiedenis. Hij gaat hen voor op een weg van bevrijding, als het moet dwars door de zee heen naar een land van melk en honing. Hij maakt telkens leven mogelijk en nodigt mensen uit deel te nemen aan die weg. Als Mozes dit hoort, is hij zelf nog op de vlucht en zucht zijn volk nog diep onder het juk van Egypte. Maar hier wordt hem een toekomst voorgesteld, van leven door het water en de woestijn heen. Het lijkt wel een doopverhaal!

Nog enkele gedachten hierbij.

God laat zich kennen bij de levenden. In het hier en nu mag geloven gestalte krijgen. Het is blijkbaar niet de bedoeling dat geloof te reserveren voor eens, over de grens van de dood heen. Alsof we alleen in God geloven om er straks beter van te worden, om onze hemelse toekomst veilig te stellen. Geloof hoort in het hier en nu, hier kunnen we het verschil maken. God heeft zich aan ons bij het leven al verbonden. Of we dat altijd merken? Of we dat kunnen bewijzen? Waarschijnlijk niet. Maar we vermoeden het in mensen die naast ons staan, in wie trouw blijven ook als het leven pijn doet. In wie bereid zijn ruimte te maken voor een ander. In wie het verlangen naar bevrijding levend houden. Er wordt ons niet beloofd dat het leven alleen maar mooi zal zijn, maar we worden wel aan elkaar toevertrouwd als medereizigers, als tochtgenoten. We worden uitgenodigd ons te verwonderen over het wonder van leven, over Vic, hier in ons midden gebracht vandaag. Verwonderen over het leven dat doorgaat, ook als dat niet vanzelfsprekend is. Zou dat opstanding kunnen zijn, als mensen na een moeilijke periode weer kracht vinden om verder te gaan, om door de woestijn heen te trekken en leven te vinden op onverwachte plaatsen?

Lieve doopouders,

Leven is nooit vanzelfsprekend en al helemaal niet maakbaar. In verwondering zien we hoe een nieuw mensenkind aan het licht komt. We wensen jullie toe dat je Vic en Jinthe zult begeleiden op een weg van verwondering en opstanding. Dat jullie samen mogen speuren naar waar God zichtbaar wordt in jullie leven van vandaag

Lieve gemeente,

Hoe het precies zit met de opstanding weten we niet. We kunnen niet over de grens van de dood heen kijken. De lezing van vandaag nodigt ons uit om in vertrouwen te leven in het hier en nu. Om opstanding te zien in ons kwetsbare bestaan, om God te ontdekken in ons gewone leven. We vermoeden hem in mensen die ons nabij zijn als de nacht valt, in wie een licht ontsteken. We zijn geraakt door mensen die ons voorgingen, die volhardend bleven vertrouwen. In alle kwetsbaarheid spraken ze uit: Hij is een God van levenden. Ze vertelden ons hoe ze leven vonden in de woestijn, hoe de toekomst baan brak toen alles stuk leek te lopen. In die momenten dat we de kracht vinden om op te staan en verder te gaan, in wie ons nabij blijven, als het moeilijk is, vermoeden we de Levende. Vandaag is Vic in ons midden gedoopt, we spreken daarmee uit dat geloven toekomst heeft, dat het zin heeft een kind vertrouwd te maken met de verhalen en hem de verwondering om het leven te leren. Wat de cijfers ook mogen zeggen, we vertrouwen erop dat de God van levenden er altijd zal zijn, ook als we voorbijgaan. In dat zorgeloze vertrouwen gaan we op weg, dragen we elkaar. Het staat in steen gebeiteld: mijn verlosser leeft. Dan kunnen we het leven aan, dan durven we de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. De Levende bouwt met ons aan zijn geschiedenis van bevrijding, tot allen vrij zullen zijn. Nergens zijn we van God verlaten, de nacht gaat voorbij.

Jij die kleinen je grootheid doet zingen,

laat het lied om je Naam,

heel mijn leven bestaan,

om de dreigende nacht te bedwingen.