Meditatie bij Jeremia 20, 7-13 op 22 juni 2020 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2020-08-21

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Dan laait er in mijn hart een vuur op, dan brandt het in mijn gebeente….

 

Soms moet je spreken, moet je zeggen wat er op je hart ligt, het misschien zelfs uitschreeuwen, al zijn het niet altijd de woorden die een ander wil horen. Misschien wel omdat je zo verontwaardigd bent over het onrecht dat je ziet, dat je niet langer kunt wegkijken. Misschien wel omdat je zo bent geraakt door wat je is overgekomen, het zo belangrijk vindt dat de woorden niet meer binnen te houden zijn. Je staat in vuur en vlam en kunt niet anders dan zeggen wat je hart raakt. 

 

Bij het lezen van het gedeelte uit Jeremia, dat deze week op het rooster staat en het evangeliegedeelte uit Matteüs 10 waar de leerlingen door Jezus op weg worden gestuurd om te vertellen wat ze hebben meegemaakt, viel de urgentie van het spreken op. Jeremia moet de verwijtende woorden naar zijn volk slingeren, ook al lachen ze hem uit, nemen ze hem niet serieus en wordt hij mishandeld. De leerlingen moeten vertellen van Jezus ook al zijn ze niet welkom en worden ze bedreigd. 

 

Gelukkig zijn wij vrij om te zeggen wat we vinden en is de kerk al lang een geaccepteerd gebeuren geworden. Zolang je niet teveel onrust schept, mag je gewoon je gang gaan. Wij worden hier niet vervolgd of gevangen gezet vanwege ons geloof en daar ben ik blij om. Toch kan ook ik nog dromen van hoe de kerken op de bres sprongen tegen de kernwapens in de jaren 80 en pas nog het elan hadden om zich in te zetten voor het kerkasiel. Het waren momenten van bevlogenheid, het gevoel dit niet toe te kunnen staan, te moeten spreken. In de afgelopen decennia zijn we als kerk kleiner en daarmee ook bescheidener geworden. Na eeuwen waarin we de dienst konden uitmaken, waarin we de toon zetten, is het nu stiller geworden. Het zou kunnen dat die bescheidenheid ons op dit moment ook past, maar het zou ook kunnen dat we te angstig of onzeker zijn geworden om ons te laten horen.

 

Maar betekent dat ook, dat het vuur in ons verdwenen is? Waar lopen wij warm voor? Gaan we de barricaden nog op? In de afgelopen weken na de moord op George Floyd lijkt er een wereldwijd protest te groeien tegen racisme. Mensen kunnen niet langer zwijgen over wat hen wordt aangedaan. En hoewel ik het ingewikkeld vind in deze coroanacrisis, waarin we allemaal afstand moeten bewaren, en ik de plunderingen laakbaar vind, raakt het me om te zien hoeveel jonge mensen met allerlei achtergronden nu samen opstaan tegen racisme. Hoe ze vol vuur vragen om gerechtigheid, om gezien te worden, om gehoord te worden, hoe ze gelijkwaardigheid vragen voor alle mensen, ongeacht je huiskleur.

 

Jeremia durft het aan zijn volk tot de orde te roepen. Hoongelach en smaad valt hem ten deel. Maar hij kan niet anders dan spreken. Als hij de woorden probeert binnen te houden, brandt het in zijn botten. Als hij zou zwijgen, zou hij de Eeuwige verloochenen. Ter Linden noemt dit gedeelte: lijden aan God. Als Jeremia gelijk heeft, waarom krijgt hij dan geen gelijk, noch van zijn volk, noch van zijn Heer? De God waaraan hij zo lijdt geeft hem uiteindelijk ook de zekerheid dat zijn belagers niet zullen winnen, maar het gaat niet vanzelf en keer op keer slaat de twijfel toe.  

 

Lijden aan God. Ik schrik daar altijd van. Ben ik daartoe bereid? Wordt dit van mij gevraagd? Hoe dan? De tekst van Jeremia schuurt. Waar worden we boos om? Waar worden we laaiend enthousiast van? Waar gaan wij de barricaden voor op? Waar kunnen we niet anders dan spreken? Waar ervaren we God, brandend in ons hart? En kunnen we dat met elkaar delen? 

 

Jeremia zoekt zijn verscheurde weg tussen zwijgen en schreeuwen, tussen vertwijfeling en geloof, tussen lofzang en klaaglied. Jezus’ leerlingen gaan op pad. Soms worden ze bedreigd, soms gehoord. Ze moeten leren vertrouwen dat hun hemelse vader, die ieder musje kent, ook hen zal behoeden. Zo mogen ook wij ons spoor trekken. Waar laten we ons horen? Waar dienen we vertrouwen en gerechtigheid? Laat Jeremia ons maar onrustig maken en houden, zodat het vuur kan oplaaien en we misschien met hem mee kunnen zingen:

 

Stem die ons uitdaagt, vind bij ons gehoor!

Woord als daglicht, altijd laaiend vuur,

woon op onze lippen, adem in ons oor.[1]

 

[1] Lied 831, tekst van Sytze de Vries.