Preek n.a.v. Exodus 4, 18-31 op zondag 8 maart 2020 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2020-05-08

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, 

Eindelijk lijkt er een beetje schot te komen in het verhaal van bevrijding. Mozes is geroepen, heeft met de Eeuwige gedebatteerd over zijn taak en lijkt bereid om op pad te gaan. Maar onderweg, in de nacht, blijkt het nog lang geen gelopen race en heeft het er alle schijn van dat Egypte nog mijlen ver weg is. Een vreemd intermezzo onderbreekt de reis, waarover straks meer. Wel opvallend is het dat ‘kind op zondag’, de methode die we gebruiken voor de kindernevendienst, ervoor kiest dit intermezzo weg te laten. Blijkbaar vindt men het te ingewikkeld om het aan de kinderen uit te leggen. Een beetje begrijp ik dat wel, want het is een obscure tekst die amper uit te leggen valt, toch geloof ik dat het er niet voor niks staat en dat het ons iets te zeggen heeft, die rare tekst over de bloedbruidegom. 

Mozes gaat, na zijn ontmoeting met de Eeuwige, naar zijn schoonvader toe en geeft aan dat hij terug wil naar zijn mensen. Jethro is vol begrip, stelt geen vragen, gaat niet met hem in gesprek, maar antwoordt: Ga in vrede. Ik vind dat een bewonderenswaardige daad van deze man. Hij beseft blijkbaar dat Mozes’ roeping niet bij de schapen van zijn kudde ligt, maar ver weg in Egypte. Mozes krijgt de ruimte die hij nodig heeft en Zippora en het gezin gaan met hem mee.  

Ga in vrede, zegt Jethro. Daarmee geeft deze heidense priester hem zijn zegen. Vrede is in de bijbel veel meer dan het ontbreken van wapengeweld. Vrede heeft met heelheid en tot je bestemming komen te maken. Met een plaats waar ruimte is voor alle mensen, waar je tot bloei kunt komen. Mozes krijgt daarbij ook nog de garantie van de Heer dat het veilig is om te gaan. Er is voldoende tijd verstreken, de oude farao is dood en de moord is vergeten. Niets houdt hem meer tegen om eindelijk zijn roeping gehoor te geven. 

Mozes zet Zippora en zijn kinderen op een ezel en vertrekt. Die ezel herinnert aan Abraham die met Isaak op pad ging en daarmee in trouw zijn hele toekomst op het spel durfde te zetten.  Die ezel wakkert het verlangen aan naar een verlosser, die niet rijdt op een machtig paard, maar komt op een ezel. Een leider die verbonden is met zijn volk, die dicht bij hen en bij God wil staan. 

Mozes krijgt de opdracht het volk van de Hebreeërs te claimen als Gods eerstgeborene. Dat volk is niet van de farao, de slavenheerser, maar van Hem. De Eeuwige betoont zich solidair met een slavenvolk, met mensen die machteloos en zonder rechten zijn.  Met dat volk wil hij een toekomst bouwen, met deze mensen weet hij zich verbonden. 

Maar wees voorbereid, Mozes, ik verhard het hart van de farao. Wat is dat toch? Waarom wordt dit gezegd. Is dat nodig om aan het licht te brengen wie die farao werkelijk is? Hoe corrupt en ziek zijn land is? Dat een samenleving waarin mensen worden behandeld als bezit geen toekomst heeft? Gaat het erom dat duidelijk wordt wie de farao is? Moet zijn onwil om te veranderen duidelijk worden? En wil de bijbelschrijver tegelijkertijd een poging wagen om begrijpelijk te maken, waarom dit kwaad zo hardnekkig is? Raken we hier aan een poging tot het verklaren van het kwaad in de wereld? De bijbelschrijvers hebben daar, overigens net als wij, geen sluitende antwoorden op. Ze lijken voortdurend twee dingen te willen zeggen. Niets gaat buiten God om, Hij overziet de tijden en zijn trouw omvat de hele aarde. Anderzijds zijn de schrijvers zich bewust van het kwaad dat mensen treft en de ongerechtigheid die maakt dat mensen ten onder gaan. Het is niet eerlijk verdeeld in deze wereld. Hoe graag we het zouden willen, het is niet waar, dat wie goed doet, goed ontmoet. Misschien moet je zeggen: Deze wereld is geen paradijs, er is kwaad dat niet te begrijpen en te duiden is. Zwijgt God? Laat hij het toe? Kan hij er iets aan doen? Op deze vragen krijgen wij geen antwoord. 

Waar is God in dit alles? Misschien daar, waar mensen zich verzetten tegen dat kwaad, waar mensen meelijden met de kwetsbaren, waar mensen de moed vinden om te blijven dromen van vrede en gerechtigheid. Misschien kun je zeggen dat God te vinden is als de bondgenoot van hen die weigeren zich neer te leggen bij de gebrokenheid van deze wereld, dat Hij er is in het lijden van mensen, meelijdend, delend. Ik vermoed inderdaad dat God daar is, delend in het lijden van mensen, nabij bij wie de moed vinden om zich te verzetten tegen het kwaad dat ons teistert. We kunnen niet anders dan blijven vertrouwen dat het kwaad niet het laatste woord zal hebben, maar dat het laatste woord is aan de liefde en de vrede. 

Terug naar het verhaal en het merkwaardige intermezzo. Onderweg in de nacht kwam de Heer op hem af en probeerde hem te doden. Wat gebeurt hier? Wie probeert de Heer te doden? Zijn knecht Mozes? Diens zoon? Wat een nachtmerrie! Waarom zou God dit doen? Is hij het wel? In nachtmerries krijgen vertrouwde gezichten soms iets dreigends of verwrongen. Is dat wat hier gebeurt, of wordt Mozes wel degelijk op de proef gesteld door God zelf?  Is het een laatste poging om hem te overtuigen van de ernst van zijn opdracht? 

Ik moest denken aan het vergelijkbare verhaal van Jacob die in de nacht worstelt. Uiteindelijk daagt de morgen ook daar en hinkt Jacob de toekomst tegemoet. Dan kan hij zijn broer Esau pas ontmoeten. Alsof hij worstelt met zijn eigen verleden, zijn roeping, zijn toekomst, zijn geloof, zijn God. 

Ook hier wordt er gevochten. Het is een angstige en dreigende nacht, waarin het er blijkbaar op aan komt. En weer is er een vrouw die handelt. Zoals de vroedvrouwen, Mirjam en haar moeder en de dochter van farao, is het ook hier een vrouw die ingrijpt. Zippora pakt een mes en besnijdt haar zoon en raakt Mozes voeten aan (of is dat een eufemisme voor Mozes geslachtsdeel?). Haar eerstgeborene hoort ook bij het volk van de Eeuwige. Het is haar en Mozes ernst met deze opdracht. Toen werd hij met rust gelaten. De dag breekt aan. 

Buiten het feit dat het een wat merkwaardig verhaal is, geeft het ook iets aan van hoe duister de nachten kunnen zijn, zelfs voor geroepen leiders en geloofshelden. Het is niet waar dat je als gelovige nooit stuit op de grenzen van je geloof, dat je niet weet van aangevochten zijn en twijfel, van woestijn en moeite. Ik vind het buitengewoon troostend dat zelfs de grootste en voorbeeldigste gelovigen in de bijbel niet vrij zijn van angst, aanvechting, teleurstelling en twijfel. Ook zij moeten een geweldig gevecht leveren om verder te kunnen gaan op de weg van geloof. Geen wonder dus dat het soms voor ons ook moeilijk is, dat we twijfelen, dat we niet goed weten welke weg we op moeten, dat het soms lijkt of God er niet voor ons is.

Het ontroerende in dit verhaal is dat er tegelijkertijd altijd mensen zijn die weten te handelen, zoals Zippora. Die nabij blijven. Die je in de nacht bijstaan. Die rustig een spoor trekken, die je door hun vertrouwen weer verder helpen. Geloven betekent dat je soms door de woestijn zult moeten gaan, periodes van droogte en gemis zult ervaren, momenten waarop de hemel doof lijkt voor je angst en tijden waarin God lijkt te zijn vertrokken uit onze wereld. 

Mozes kan verder, de dag breekt aan en Aaron komt hem al tegemoet. Licht wint van duisternis. Toekomst wordt geboren. 

In deze weken waarin we toeleven naar het paasfeest mogen deze verhalen ons bemoedigen. Ook al lijkt de nacht donker en ondoordringbaar, ligt de glanzende topervaring achter ons en zijn we weer afgedaald naar het donkere dal, ook daar zijn we niet van God verlaten. De schriften kunnen het niet laten, steeds weer zingen ze het uit: de nacht is de voorbode van de dag die aanbreekt, licht overwint de duisternis. In de woestijn komt je bondgenoot je tegemoet, we zijn nergens van God verlaten. Waar we ook zijn, Hij weet ons te vinden.