Preek n.a.v. Mat 14, 22-33 op zondag 9 augustus 2020 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2020-10-10

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Blijf kalm, ik ben het, wees niet bang!  Rondom deze woorden cirkelt het evangelie van vanmorgen. Wees niet bang, is één van de meest voorkomende zinnetjes in de bijbel. Er wordt wat afgebibberd door die gelovigen toen en nu. Het water staat hen zo nu en dan werkelijk tot de lippen en ze hebben geen idee hoe het verder moet. Wees niet bang! Hoe dan?

Nog maar net zijn de leerlingen getuige geweest van brood dat gedeeld werd en meer dan overvloedig was. Ze hebben een voorproefje gekregen van het koninkrijk. Al die mensen die Jezus hebben gevolgd werden aan de oevers van het meer gevoed. Twaalf manden bleven over om door te geven. Een gelovige topervaring, zou ik zeggen. Onmiddellijk daarna dwingt Jezus zijn leerlingen om in de boot te stappen en naar de overkant te varen. Zelf blijft hij achter om de rust en de stilte te zoeken, om God te ontmoeten. 

De leerlingen worden op hun voeten gezet. Ze mogen het zelf gaan doen. Jezus daagt hen uit hun eigen spoor te gaan trekken. Datgene dat ze meegemaakt hebben verder te dragen. Als zelfstandige getuigen van het koninkrijk hun verantwoordelijkheid te dragen. En waar kun je dat beter oefenen dan op het water. 

In de bijbel heeft water altijd een dubbele betekenis. Je hebt water nodig om te overleven, maar tegelijkertijd is het een plek vol dreiging en angst. In het wereldbeeld van toen is de aarde een platte schijf met daar boven een koepel, het uitspansel. Onder de aarde is er water. Daar leven gevaarlijke monsters die angst inboezemen. Water is zo ook een beeld voor de woestheid en leegheid van het bestaan. Niet voor niets begon God als een van de eerste scheppingswerken met het paal en perk stellen aan de vloed. Met dijkje bouwen en waterkeringen aanleggen. Droog land moet er zijn, een plek voor de mens om te wonen en te leven. Een uitgespaarde ruimte waarin we kunnen groeien en bloeien. Maar het water is nooit ver weg. 

Zo varen de leerlingen weg, maar onderweg gaat het stormen en waaien, de boot wordt geteisterd door tegenwind en golven. Niets blijft de leerlingen van Jezus bespaard. Het is niet waar dat ze als eerstgelovigen een voorkeursbehandeling krijgen in het leven. Ze hebben de topervaring van de brooddeling nog maar net achter zich liggen of al hun vertrouwen wordt onderuit gehaald. Doodsbang zijn ze, bang om ten onder te gaan in de vloed. 

Soms word je door het leven overspoeld en slaat de angst je om het hart. De angst omdat het leven zo kwetsbaar blijkt, de angst om te verliezen, jezelf of een ander. Angst voor de dood of pijnlijke ziektes. De angst om te falen en om onderuit te gaan. Angst voor het leven dat zoveel van je lijkt te vragen. Angst dat je het niet redt in je werk of in je relatie. Angst dat je geliefden iets overkomt. Angst om ongelukkig te zijn, angst voor eenzaamheid, dat niemand naast je zal staan, angst voor…

Ik denk niet dat er iemand onder ons is waar de angst zo nu en dan niet om het hart slaat. We hebben allemaal onze eigen leeuwen en beren, die onze wegen versperren en ons op de vlucht doen slaan of verlamd achter laten. 

De leerlingen zijn doodsbang in de storm. Van de euforie van de brooddeling is niets meer over. De nacht is te duister en het vertrouwen ontbreekt hen. Dan komt Jezus hen tegemoet over het water. Nog angstiger worden ze daar trouwens van. Een spook! Totaal ontredderd zijn ze.

Blijf kalm, ik ben het, wees niet bang. Ik ben het! Waar hebben we dat meer gehoord? Mozes stond met bibberknieën voor de brandende braambos. Moet hij nu dat volk gaan redden? Ik ben die ik ben, ik ben bij je, zegt de Eeuwige. Daar moet Mozes nog even goed over nadenken, want de angst slaat ook hem om het hart. Jona in de vis was op de vlucht voor zijn roeping scheep gegaan, maar in de storm wordt hij over boord gejonast en komt in de walvis terecht. Daar in de diepte van het dodenrijk, schreeuwt hij om hulp, zoekt hij de Eeuwige. 

Gelovigen wordt niets bespaard. Het is niet waar dat ze alleen maar fris, vrolijk en blij zijn. Dat hen niets kan overkomen. Het is niet waar dat geloof een garantie is voor een lang en gelukkig leven, als een soort ultieme levensverzekering. Het bijzondere van al die gelovigen die we ontmoeten in de bijbel is dat het mensen zijn zoals u en ik. Soms wonderbaarlijk volhardend en gelovig, dapper en gericht op anderen, bereid om voor God en de naaste door het vuur te gaan, maar veel vaker zijn het kleingelovigen die worstelen met het leven. Ze hebben een beetje bibberige benen, ze willen wel, maar vinden het soms ook doodeng. Mensen die het lijden vrezen, die het liefst hun ogen sluiten voor de grote boze wereld. Ook gelovigen worden overspoeld door zorgen en verdriet, weten niet hoe ze de dag van morgen moeten bereiken en zijn bang in het donker.  

In alle talen wordt het in de verhalen uitgezongen dat er een weg is door de zee. Dat uiteindelijk die overspoelende zee niet het laatste woord over ons heeft. Maar wat is dat soms moeilijk om te geloven. Ik vermoed dat het daarom alleen al goed is dat we bij elkaar komen in de kerk. Een plek waar door de eeuwen heen is gezongen en geloofd dat er leven mogelijk is door de vloed heen. Een plek waar generaties mensen zijn gedoopt, als teken van leven, een plek waar de verhalen worden verteld van mensen die ondanks alles een weg wisten te vinden. Overigens moesten ze daar soms 40 jaar voor ronddwalen. 

Petrus lijkt het te hebben begrepen. Hij stapt uit de boot en wandelt over het water naar Jezus toe. Maar het moment dat hij kijkt naar de golven en het water, zakt hij weg, tot de visser wordt opgediept uit het water.  

Jezus wandelt over het water. Onder zijn voeten ligt alles wat ons bedreigt en kapot maakt. Zo laat hij zien wie God is, een God die ervoor kiest mensen op te diepen uit het water, die alles wat ons bedreigt onder zijn voeten legt. 

Neemt niet weg dat ook wij soms overspoeld worden door angst. Dat we echt niet weten hoe het verder moet. De nacht lijkt ondoordringbaar donker en nergens is er een uitweg. Ik vermoed dat er ons dan niets anders rest dan het uithouden, het verdragen. En wachten op de stem die onze nacht doorbreekt: wees niet bang, ik ben bij je. We kunnen het niet bewijzen, maar omwille van al die gelovigen die moedig hun spoor trokken in deze wereld, omwille van die momenten dat wij ons veilig en geborgen wisten, in staat de golven te bedwingen, blijven we het tegen elkaar zeggen. Wees niet bang, de zee zal zijn als van glas. Je kunt er op dansen, het wordt licht en de morgen breekt aan. De eeuwige laat zijn mensen niet in de steek en stelt paal en perk aan de vloed, we zullen niet overspoeld worden, maar worden keer op keer tot onze verwondering opgediept uit het water en aan het licht gebracht. 

Stem die de stenen breekt

Tijding in duistere nacht,

Stem die in stilte spreekt

Ik ben nabij, wees niet bang.[1]

Amen

 

 

 

 

 

[1] Liedboek 918.