Preek op zondag 1 mei door ds. H. Habekotté

Dit bericht is verlopen op 2022-07-01

Lezing: Micha 4: 1-7;  Johannes 21: 15-25

Gemeente van onze Heer, Jezus Christus,

Dostojewski, schrijver uit de 19eeuw — zijn boeken behoren nog steeds tot de wereldliteratuur, vertelt in een van zijn werken het volgende verhaal. In een klein dorpje in Zwitserland wonen rond 1850 een moeder en een dochter. Ze leiden een armoedig bestaan. Daar komt bij dat de moeder ziekelijk is en de dochter gebrekkig. De inkomsten van hun kleine winkeltje zijn niet voldoende om in hun onderhoud te voorzien. De gebrekkige dochter gaat langs de huizen; boent, poetst en schrobt zich een ongeluk. Hard voor weinig. Op een dag ontmoet ze een handelsreiziger, het contact groeit uit tot vriendschap en ze besluit met hem mee te trekken. Ze hoopt aan de armoede te ontsnappen. Daarbij is ze vastbesloten om terug te keren en haar moeder aan een beter bestaan te helpen. Ze droomt van een gouden toekomst. Maar zoals vaker met dromen, het wordt een nachtmerrie. De handelsreiziger blijkt een charlatan eerste klas. Hij is niet uit op het geluk van het meisje, in alles stelt hij eigen belang voorop. Hij misbruikt haar; verkracht haar dromen. Wanneer hij genoeg heeft geprofiteerd laat hij haar ergens langs de handelsroute achter. Armer dan ervoor bedelt het meisje zich terug naar huis.

 

Dostojewski componeert zijn verhalen rondom Christelijke thema's. Dit verhaal doet denken aan de gelijkenis van de verloren zoon. Hoewel, in het verhaal van Dostojewski gaat alles net even anders. Wanneer het meisje haar dorp nadert is er geen moeder die op de uitkijk staat; geen vurige hoop dat haar dochter terug zal komen, integendeel. De ontvangst is koud, kil en vol verwijt. Dostojewski beschrijft op onnavolgbare wijze hoe het meisje de moeder om vergeving smeekt. Zoals op het schilderij van Rembrandt over de verloren zoon, zo ligt ook zij aan de voeten van haar moeder. Uitgeput en met laatste kracht doet zij boete. Zij vindt geen gehoor. Bij haar moeder niet, zelfs het hele dorp ziet vol verachting op haar neer. Ondanks alles neemt ze de zorg voor haar moeder weer op zich. Bij gratie mag ze voor een hongerloon de kudde van een boer hoeden, niemand die er aandacht aan schenkt. Op het einde van het verhaal is er nog een lichtpuntje. De houding van de kinderen verandert. Het is meer dan medelijden. Er is iets in haar dat sympathie oproept. De kinderen van het dorp dragen vlak voor haar dood bij aan het geluk waar ze altijd naar heeft verlangd. Dostojewski laat de lezer weten: 

 

'Dankzij de kinderen — ik verzeker het u, 

is zij toch nog gelukkig gestorven.

Dankzij hen vergat zij haar ongeluk.

Door de kinderen heeft zij absolutie ontvangen 

want tot op het laatst hield zij zichzelf 

voor een grote zondares.

Als vogeltjes bij het venster, 

die met hun vleugels op de ramen tikken 

zo riepen de kinderen haar iedere morgen toe: 

Wij houden van je Marie.’

 

Met weglating van veel is dit het verhaal. Het staat vanmorgen in schril contrast met de 'terugkeer' van die andere zoon Petrus, die na de opstanding Jezus nieuw ontmoet. Schuldbewust [?] aan de rand van de discipelen. Jezus weet van zijn ontkenning, weet van zijn verloochening, de hartgrondige vervloeking tot slot. Wat Petrus voor de anderen verborgen heeft gehouden, het alles is zijn Heer en meester bekend. Petrus, wat kan hij verwachten? Heeft Jezus het niet gezegd 'Wie mij verloochent, ook Ik zal hem verloochenen bij mijn Vader die in de hemel is.’ Het uur van de waarheid is aangebroken. Zoals Marie uit het verhaal van Dostojewski, zo zal het nu dan toch ook Petrus vergaan. Zijn terugkeer en de ontvangst. Koud, kil, vol verwijt. Petrus die de afloop nog niet kent, houdt ongetwijfeld met het ergste rekening! Het gaat anders dan gedacht, het wordt zoveel mooier dan gevreesd. 

Jezus reageert niet als de moeder van Marie. Hier klinkt niet het verwijt. Hier geen monoloog waarin Petrus ten overstaan van de anderen aan de schandpaal wordt genageld. Met voorbijzien van wat is gebeurd, slechts die ene vraag:

'Simon, zoon van Johannes heb je Mij lief?'

 

Petrus trots, schaamte, zelfverwijt. Wat het ook is; Petrus de nieuwe Judas onder de discipelen […]. Wat gaat het worden? 'Simon, zoon van Johannes heb je Mij lief?' Petrus, op de vlucht voor het verleden dat hem achtervolgt. Hij wordt teruggeroepen in een nieuwe werkelijkheid. 

Jezus kijkt niet terug, Hij ziet vooruit! Jezus vraagt niet naar de vervloeking, Hij vraagt naar liefde: 

'Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief?'

 

Pasen is het feest van de toekomst. Het duisterdonker verleden is niet langer belemmering op weg naar de vrijheid die Christus schenkt. Petrus die bij Jezus komt, wordt in de ruimte van de genade gezet. Jezus dwingt hem niet op de knieën; Petrus hoeft niet nog dieper door het stof.

De vlam waarvan hij dacht dat ie gedoofd, gedood was, het vuur van liefde wordt door Jezus weer opgerakeld, mag nieuw ontbranden. De gloed van de hartstocht en het verlangen wordt weer wakker gemaakt. Het geldt na Pasen niet alleen Petrus. Wij doen vanmorgen in de compositie, de vertelling van Johannes mee. Petrus, zoon van Johannes, heb je Mij lief. 

Weidt mijn lammeren; hoedt mijn schapen; weidt mijn schapen.Wij zijn de lammeren die Petrus mag weiden. Wij zijn de schapen die aan zijn zorg worden toevertrouwd. Wij doen in de vertelling mee. […] Petrus, op de vlucht voor het verleden; hij wordt teruggeroepen in een nieuwe werkelijkheid. Hij die zo diep is gezonken — zoon van Jona, zo wordt hij op een andere plaats genoemd (Matth. 16). Petrus, met het beeld van Micha, kreupel als hij is vanwege zijn zonde […]. Door Jezus wordt hij weer recht op zijn voeten gezet. En wanneer er dan staat dat hij, uitgerekend Petrus, de lammeren mag weiden, de schapen mag hoeden, en de schapen mag weiden. Dan ben ik blij dat hij het is, die ook ons vanmorgen voorgaat. Dat ook wij achter deze Petrus aan, Jezus mogen volgen. Deze Petrus, die geen heilige is; deze Petrus die niet wordt aangesteld omdat hij zoveel beter is dan de rest. Maar deze Petrus, die net als wij zo vaak onbeholpen is; zo vaak in het geloof kreupel gaat. Christus stelt voor zijn kudde geen aarts-heilige aan, maar een mens die door schade en schande gered moet worden. Wij vormen op Petrus geen uitzondering. […] Met deze Petrus worden ook wij teruggeroepen in een nieuwe werkelijkheid. Het verleden van zonde en dood dat ons te machtig dreigt te worden; op Zijn roep mogen we het loslaten. Jezus Christus de Opgestane Heer, die wij liefhebben, schenkt ons toekomst. Zijn wij door eigen schuld kreupel, Hij zal ons sparen! Verdreven of door dwaasheid afgedwaald, van verre komt Hij ons tegemoet, wij worden in ere hersteld. Meer dan vriendschap. Een band voor het leven. Op de Sion zal de God van Israël, die wij in Jezus Christus, de Opgestane Heer hebben leren kennen. Op de Sion, zal Hij naar de profetie van Micha ook onze koning zijn, van nu tot in eeuwigheid.        

 Amen