Preek n.a.v. Lucas 18 op zondag 27 augustus 2017 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2017-09-10

Farizeeër en tollenaar San Apolonaire Nuovo

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Een Farizeeër en een tollenaar gaan naar de tempel om te bidden. De één staat met opgeheven hoofd, de ander wat schutterig gebogen. Het verhaal is bekend en we weten de afloop ook. Tot op de dag van vandaag is farizeeër een synoniem voor wie schijnheilig is. Eenvoudige gelijkenis dus: doe als de tollenaar, wees nederig en bescheiden en vraag om vergeving.

Korte preek, snel klaar. Of toch niet? Want ligt het altijd zo zwart/wit als ik zonet schetste? Toen ik er van de week wat langer over nadacht, bleek het toch ietsje ingewikkelder te zijn. Ik wil achtereenvolgens bij beide hoofdpersonen even stil staan en bij het mozaïek dat u ziet afgebeeld om vervolgens wat lijnen te trekken voor ons vandaag en voor de doopouders.

We richten ons eerst op de farizeeër, de schriftgeleerde. Hij komt er niet zo best af in de gelijkenis. Hij wordt ons geschetst als een arrogante, schijnheilige man, die alleen voor het uiterlijk vertoon naar de tempel komt. Daar houden we niet van. In zijn luidruchtige gebed veroordeelt hij niet alleen de tollenaar, maar nogal wat van de aanwezigen om hem heen als hij verzucht: ‘Godzijdank ben ik niet zoals zij’. Overigens doet hij wel goede dingen. Hij staat tienden af van meer dan nodig is. De regel was dat je een tiende deel van je koren, wijn en olie moest afstaan als offer. Hij geeft van alles wat hij bezit tienden weg. Er zijn dagen dat ik daar echt niet aan kom! Nergens staat het voorschrift twee keer per week te vasten, maar dat doet hij wel. Hij geeft op religieus gebied echt veel meer dan gemiddeld. Een voorbeeldige gelovige, een keurige man. En toch roept hij afkeer in ons op, omdat we de indruk hebben dat zijn vrome gedrag vooral is ingegeven door eigenbelang, zodat hij gunstig afsteekt tegenover het gewone volk.

Voor je het weet verzuchten wij: gelukkig zijn wij niet zo. Maar zijn morele superioriteit is, als je even eerlijk in de spiegel kijkt, ons niet vreemd. We leven in een cultuur waar meningen in 140 tekens de ronde doen. We hebben snel ons oordeel klaar en ik denk dat niemand van ons met droge ogen kan beweren vrij te zijn van oordelende gedachten over allerlei maatschappelijke groepen, personen en onderwerpen. Iets van die farizeeër zit in een ieder van ons, of we daar nu trots op zijn of niet. Ieder van ons laat zich wel eens geringschattend uit over een ander en zal wel eens verzuchten: goddank ben ik niet zoals….er zit meer van de farizeeër in ons dan we misschien willen toegeven.
Op de vroegchristelijke afbeelding kijkt hij ons recht in de ogen aan. Alsof hij wil zeggen: ‘en jij, ben jij zoveel beter dan ik?’ Zijn doordringende blik maakt me onrustig. Voel ik me beter dan een ander? Moreel superieur? En wat doet dat met de ander? En met mij? Zo snel zijn we dus niet van hem af, want hij blijkt diep in ons en onze maatschappij te zitten.

Dan de tollenaar. Aartsvijand voor veel mensen in Jezus’ dagen. Hij heult met de vreemde bezetter waarvoor hij de belastingen int en waarschijnlijk houdt hij er tegelijkertijd zelf ook nog wat aan over. Hij had vast niet veel vrienden. Hoe staat hij daar? Op de afbeelding zie je dat hij wat naar beneden kijkt. Alsof hij ons niet in de ogen durft te zien. Met een afgewend gezicht en gebogen hoofd staat hij daar. Wees mij arme zondaar genadig. Voelt hij zich de mindere van de farizeeër? Een vreemde eend in de religieuze bijt? Voor mij straalt hij kwetsbaarheid uit, alsof hij nu pas beseft dat hij zijn ziel heeft verkocht. Ik begreep dat hij hier wordt afgebeeld met de klassieke kenmerken van Petrus, een wit rondgeschoren kapsel. Hij is de mens die weet van verdwaald zijn, van verraad en teleurstelling. Hij weet van zijn eigen onvermogen om te leven zoals God hem heeft bedoeld. Hij slaat zich op de borst, om zijn schuld zichtbaar te maken. Wat doet deze kwetsbare mens met mij, die naar hem kijkt?

Hoe zou hij weggegaan zijn uit de tempel? Anders dan hij gekomen is? Of is zijn nederigheid net zo’n rol als de hoogmoed van de farizeeër? Is hij weggegaan met zijn gevulde buidel om nog wat belasting te gaan innen? Immers, zijn zonden heeft hij keurig beleden, gekoesterd en tentoon gespreid. Hij kan met een schone lei weer beginnen. Is hij daadwerkelijk veranderd? Hoogmoed kan in een nederig kleed zijn gehuld! Is hij in levensstijl meer op de farizeeër gaan lijken? De gelijkenis vertelt het allemaal niet. Het is slechts een spiegel voor de hoorder.

Ik vermoed dat we zowel iets van de farizeeër als van de tollenaar in ons dragen. Dat we zo nu en dan echt menen het beter te doen dan gemiddeld, dan weer ervaren hoe we vuile handen maken in het leven. Soms zijn we overtuigd van onze eigen goedheid, dan weer teleurgesteld in onszelf.

Wat opvalt in de afbeelding is het opgeknoopte gordijn voor de ingang van de tempel. Alsof je zo wordt uitgenodigd naar binnen te gaan om de Eeuwige te ontmoeten, daar achter dat gordijn. Je blik wordt als het ware naar die lege ruimte getrokken. Wat is daar? Het heeft iets van een geheim, alsof God zich niet zo eenvoudig in één beeld laat vatten. De tollenaar kijkt die richting op, het lijkt of hij de ontmoeting zoekt, terwijl de farizeeër ons recht in de ogen staart. Alsof hij wil zeggen: wie ben je, waar sta je voor?

De gelijkenis nodigt ons uit, ernstig naar onszelf te kijken. Wat voor gelovige ben ik? Ik wil niet zijn als de farizeeër, ik wil anderen niet veroordelen, maar het gebeurt me soms toch, zomaar. In een oogopslag een mening gevormd, een opmerking geplaatst. Soms gedraag ik me nederig als de tollenaar, maar ben ik het ook echt? Waar sta ik in de gelijkenis?

Straks zingen we: ‘dat wat wij hebben ons niet gijzelt...’ Wat is het dat ons vasthoudt in geijkte patronen? Wat is het dat ons verhindert te zoeken naar het geheim dat we God noemen, de ander door Gods ogen te zien? Is het hoogmoed, geld, kennis, opleiding, onze bevoorrechte positie, luxe ….vul maar in. Wat maakt dat we ons superieur voelen aan een ander?

De gelijkenis nodigt ons uit eerlijk naar onszelf te kijken en tegelijkertijd onze blik te richten op de Ander, waarbij wij ons oordeel opschorten. Misschien gaan we dan een beetje lijken op die tollenaar, die zocht naar genade. Genade als: je mag er zijn, gewoon zoals je bent. Genade als: ik houd van je, ook als je vreemde wegen gaat, ik wil je bevrijden van je vooroordelen, van alles wat je in gijzeling houdt.

Lieve doopouders,
We hebben vandaag Kevin gedoopt. We zeggen daarmee dat hij niet alleen bij jullie hoort, maar ook bij God en bij ons. We willen hem een plek bieden waar hij groeien mag, waar hij gelukkig mag zijn, waar hij bij God kind aan huis is. Waar hij mag leren dat hij een wonderkind is, geliefd en gekoesterd. Waar hij genade mag voelen diep in zijn wezen. Jullie konden het niet mooier zeggen als in Kevins dooptekst. Ik loof U voor het ontzaglijk wonder van mijn bestaan. Want zo ervaren jullie dit mensenkind in jullie leven. Als een wonder, als een geschenk van God. Misschien mogen we zeggen: als genade. We willen met hem en elkaar zoeken naar onze plaats in deze wereld. Hoe leren we wat genade is? Hoe leven we elkaar voor dat we zijn aangewezen op liefde, van God en van elkaar. Zo zoeken we naar het geheim, naar wie groter is dan ons hart, naar wie wij God noemen. We proberen achter te laten wat ons gijzelt, wat ons afhoudt van een leven in vrijheid met de Eeuwige. Daar mogen we elkaar bij helpen, op bescheiden en oprechte wijze. Zo kunnen we samen verder in de voetstappen van die ene, die ons in verhalen en gelijkenissen een spoor van God liet zien, die in zijn leven Gods aangezicht onder ons was.

Dat wat wij hebben ons niet gijzelt
dat wij van elke dwang bevrijd
naar onbekende plaatsen reizen
dat gij ons onderkomen zijt.