Gemeente van onze heer Jezus Christus,
Zelden heb ik zo getreuzeld met het beginnen aan de preek als deze week. Menig omtrekkende beweging heb ik gemaakt, opzetjes zijn gesneuveld, toch maar weer wat gelezen, alles om het beginnen nog maar even uit te stellen. Die verleiding is er elke week, maar deze keer was het erger dan anders. Deze week probeerde ik de balans op te maken van 25-jaar predikant zijn, van ons leven als domineesgezin, van wat er in de kerk is gebeurd en wat er voor ons ligt. Tegelijkertijd wil ik ook gewoon een zinnig verhaal houden over de barmhartige Samaritaan en die combinatie was in eerste instantie niet zo makkelijk te maken. Ik steek in bij de bekende gelijkenis en probeer in het voorbijgaan (niet zo’n goede term in dit verband) iets met jullie te delen over die afgelopen 25 jaar.
Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien, zegt Jezus tot zijn leerlingen. Vervolgens verandert hij een theoretisch debat over de ethiek van de zorg in een verhaal over een gewonde man die eigenlijk amper wordt gezien. Jezus daagt zijn hoorders uit niet te debatteren over een steriele leer, maar om eenvoudig naaste te worden voor een ander. Niet: waar trekken we de grens, waar bouwen we een muur, waar zeggen we vol is vol, waar sluiten we onze ogen, maar: hoe kunnen we onderweg naaste voor elkaar zijn? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat geen mens ongezien blijft, vergeten aan de kant van de weg? Hoe geven we de barmhartigheid gestalte en leven we vanuit dat eenvoudige kerngebod: God liefhebben en je naaste als jezelf?
Het klinkt zo bedrieglijk eenvoudig, maar hoe doe je dat? God liefhebben, je naaste en niet te vergeten jezelf? Jezus zegt niets over het liefhebben van God of jezelf (wat weer veel moderner klinkt), maar legt de nadruk op het zelf naaste zijn, niet op wie jij als je naaste moet beschouwen. Blijkbaar helpt het daar te beginnen. Misschien leer je pas wat barmhartigheid is als iemand naar jou omziet, misschien kun je ook dan pas voelen en weten wie God is, die de barmhartige wordt genoemd. Misschien kun je dan ook leren om van jezelf te houden, als een geliefd mens?
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik spiegel me niet zo graag aan de Samaritaan. Tegen zoveel onvoorwaardelijke liefde kan ik niet goed op. Want doe ik eigenlijk wel genoeg? Maak ik me niet al te makkelijk af van dat liefhebben en die ander die een beroep op me doet? Soms wil ik gewoon de TV uitzetten bij het nieuws. Wat kan ik doen aan een orkaan, aan geweld dat al jaren voortsukkelt, aan overstromingen in Bangladesh en de Rohani’s op de vlucht. Wat kan ik doen voor wie het hier niet redden? Natuurlijk kan ik geld storten, maar echt zeer doet dat niet. Ik durf mezelf niet te vergelijken met de Samaritaan. Ik wil soms liever opschieten dan me te laten leiden door een ander. Of ik zou doen wat hij deed? Ik wil het graag van mezelf geloven, maar durf het niet te beloven.
God liefhebben, je naaste en jezelf, hoe dan? Wie ben ik in het verhaal? De priester, de Leviet, de Samaritaan? Of misschien zelfs de arme sloeber aan de kant van de weg? Ten diepste denk ik dat het met zien te maken heeft, met echt zien, met die ander zien in zijn kwetsbaarheid. Je te realiseren dat jij ook zelf kwetsbaar bent en de wereld niet zo maakbaar is als je misschien zou willen of men je doet geloven. Naaste zijn heeft met barmhartigheid te maken, met je te laten raken door de pijn van een ander. Daarmee weerspiegel je de Eeuwige, die wordt omschreven als de Barmhartige, die niet anders kan dan omzien naar wie kwetsbaar zijn. Wie één mens redt, heeft de wereld gered, zegt een oude joodse wijsheid. Het gaat in de gelijkenis niet om waar de grenzen van je barmhartigheid liggen, maar hoe reageer je wanneer iemand je uitnodigt zijn of haar naaste te worden, een relatie met je aangaat?
Misschien moet je maar gewoon op weg gaan, je schoenen aantrekken en met open ogen in de wereld staan. Zodat je tot je eigen verbazing opeens op je knietjes naast iemand zit en niet anders kan dan die ander een helpende hand toe te steken. Waarom je dat deed? Geen idee, het gebeurde gewoon. Iets in de kwetsbaarheid van die ander deed een appel op je, raakte je, herinnerde je aan je eigen broosheid. Voor je het goed en wel besefte had je al gehandeld. Niet iets om een medaille voor te ontvangen, je kan gewoon niet anders.
25 jaar geleden werd ik bevestigd als predikant in de Wingerd in Krimpen aan den IJssel. De maandag erna zat ik achter mijn bureau en dacht: wat moet ik nu? Maar gelukkig waren er geduldige en lieve mensen die me wegwijs maakten. Ze hielpen me op weg, nodigden me uit, vergaven me mijn al te jeugdige overmoed en lieten mij toe in hun leven. Ze maakten mij tot hun naaste, ik mocht hen zien, hun verhalen horen en zo nu en dan een stukje meelopen op hun levensweg. Tot op de dag van vandaag blijf ik me verwonderen over hoe mensen je toelaten in hun leven, je mag in hun keuken kijken, je mag er voor ze zijn, zoals zij er ook voor jou willen zijn. Ik ervaar dat nog steeds als een wonder, een kostbaar geschenk. Naaste worden, naaste zijn is niet moeilijk, je krijgt het cadeau. Als ik de periode daar moet samenvatten, denk ik dat ik zou zeggen: ik leerde dat je er als mens mag zijn. Dat je een plek onder Gods zon hebt gekregen. Onze kinderen zijn er geboren en wat werden ze hartelijk opgenomen in de gemeenschap. Het waren goede jaren, waarin ik leerde dat ik meer dominee was dan wetenschapper.
Na ruim 12 jaar verhuisden we naar Berkel en kwamen we hier in De Ark, een gemêleerd, levendig gezelschap met een geschiedenis. Hier heb ik geleerd om te zeggen waar ik sta en goed te luisteren naar waar de ander is en vervolgens steeds weer te zoeken naar gemeenschappelijke grond. Waar kunnen we elkaar herkennen, waar vinden we een taal die ons verbindt, die ons de mogelijkheid geeft om elkaar de ruimte te geven. Deze reis was zeker niet altijd makkelijk, want het gaat over waar je je hart aan hebt verpand, maar het is absoluut de moeite waard om te blijven zoeken naar elkaar en ook hier weer, de hartelijkheid en de bereidheid elkaars leven te delen, een gemeenschap die ons thuis is geworden.
In de afgelopen 25 jaar is er veel veranderd. De kerk is kleiner geworden en minder vanzelfsprekend. Ik ervaar dat niet als een verlies, al begrijp ik dat velen zich daar wel zorgen over maken. Ik las ergens in een interview van Stephan Sanders, een kerktoetreder, dat de kerk zo langzamerhand nog de enige plaats is waar mag worden getwijfeld, waar geen dichtgetimmerde meningen tegenover elkaar staan. Misschien is dat wel typisch voor de kerk van vandaag. Ze is haar geharnaste geloofswaarheden verloren, maar daarmee is er ruimte gekomen voor twijfelaars, zinzoekers, vragers, idealisten en al die mensen die met open ogen in de wereld willen staan, de ander willen zien, naaste willen zijn. Ik kan niet geloven dat dit verloren gaat, dat er ooit een moment komt dat de verhalen hun zeggingskracht verliezen. De kerk is van de Eeuwige, hij blijft haar trouw.
Hoe je dat doet? God liefhebben en je naaste als jezelf? Misschien wist ik dat beter toen ik net begon als predikant, misschien kan ik het nu beter. Met de jaren wordt je huid dunner, je geloof kwetsbaarder en je meningen barmhartiger. Misschien zijn we allemaal gaandeweg wel meer pelgrims geworden, wat kwetsbaarder op die weg naar het koninkrijk. Onderweg mogen we elkaar tot naasten zijn, elkaar overeind helpen als we vallen, elkaar aanmoedigen en ondersteunen. Bovenal hoop ik dat we samen de verwondering hoog houden. De verwondering dat we er nog zijn, dat er altijd weer nieuwe mensen geboren worden die vragen stellen naar de zin van het leven, de kern van het bestaan. Ik vind het nog steeds een wonder, na 25 jaar: ik mag een naaste zijn voor wie er op mijn weg komt. We worden elkaars naasten, mensen van de weg. Een poosje lopen we samen op, we vertellen elkaar de verhalen van Gods trouw, van zijn barmhartigheid, we houden elkaar vast als het ongeloof ons teistert, als het leven broos is en als we bang zijn voor de morgen. We krijgen niet altijd antwoord op onze vragen, maar ergens sluimert in ons het vertrouwen dat er een woord door de wereld gaat, een woord dat de woestijn doet bloeien, een woord dat ons de ogen opent voor elkaar. Een Woord dat de moeite waard is om je aan toe te vertrouwen. Een woord dat gestalte kreeg in een mens die onze liefste naaste werd.
Daarom: vrolijk verder op de weg, onbevangen zingend, (dank je Arco) en vertrouwend dat de liefde alles kan overwinnen, zelfs de dood.
Gelukkig de ogen die zien…gelukkig de mens die een naaste wordt…
Amen.