Meditatie bij Johannes 14, 1-14 op zondag 10 mei 2020 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2020-07-10

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vandaag is het zondag Cantate. Zondag zingt! Een zondag waarin volop de lofzang mag klinken. Maar nu dus even niet.  De sfeer van deze zondag is er eentje van vreugde en dankbaarheid. Vandaag maak ik een uitstapje naar de evangelielezing na enkele weken alle aandacht te hebben gereserveerd voor het verhaal uit Exodus. 

Jezus spreekt met zijn leerlingen. Hij bereidt hen voor op het afscheid. Ze kunnen zich op dit moment nog niet voorstellen wat dat afscheid inhoudt. Hun hele denkwereld moet nog op zijn kop worden gezet, al hun vanzelfsprekende gedachten ondersteboven gekeerd. Het lijkt wel een Babylonische spraakverwarring. Wat bedoel je? Hoe dan? 

Jezus spreekt over het huis van zijn Vader. Een huis met veel kamers. Ik moest aan deze Bijbeltekst denken toen ik het boek het Hooge Nest van Roxanne van Iperen las. Dat prachtige oude huis in het bos dat in de oorlog zoveel jaren onderdak bood aan onderduikers. Waar muziek werd gemaakt en tussen angst en beven werd gedroomd van vrede en toekomst. Waar mensen ruimhartig inschikten voor wie maar schuilen wilde. Dat is wat ik me voorstel als ik denk aan dat huis met al die kamers. Een plek waar je thuiskomt, waar je veilig en gelukkig kunt zijn. 

Een huis met veel kamers, een huis waar de tafel altijd gedekt is, waar de deuren open staan en waar je, als je goed luistert muziek hoort klinken, gelach en stemmen. Zo stel ik me dat huis van God altijd voor, een plek waar je thuiskomt, waar je je geborgen en veilig voelt, licht, vrolijk en warm. 

Maar hoe komen we daar, vragen de leerlingen? Weten wij de weg wel? 

Ik ben de weg, zegt Jezus! 

Lang heb ik moeite gehad met de exclusiviteit die ik meende te horen in deze woorden. Wat als je nog nooit van Jezus hebt gehoord? Wat als je geloven moeilijk vindt? Als je altijd overal vragen bij stelt? Het stellige ‘ik ben de weg’ leek me zo in tegenspraak met de ruimhartigheid van het huis. 

Soms moet je een tekst honderden keren lezen om opeens iets nieuws erin te horen en dat gebeurde deze week met die tekst. Dat wil ik uiteraard graag met jullie delen. Want als je het omkeert en je afvraagt: hoe definieer je de weg naar het huis met de vele kamers? Wat is dat voor weg? Hoe herken je die weg? En als je dan die weg verbindt met wie Jezus is, dan opent dat een ander vergezicht. Blijkbaar is de weg naar het huis, de weg die Jezus gaat. Een weg van verbinding met wie kwetsbaar zijn, een weg van weerloosheid, een weg van jezelf overgeven voor de ander. Een weg van trouw en van liefde. Dát is de weg die leidt naar het huis. En Jezus, zo innig verbonden met de Eeuwige zegt daar iets fundamenteels over wie God is. Hij laat zich kennen op een weg van zelfovergave, van verbondenheid met gewone mensen. Zo wil hij blijkbaar onder ons zijn. Dát is de manier waarop God zich laat kennen.

Te vaak wordt geloven ingevuld als het aanvaarden van een aantal geloofswaarheden, het afvinken van dogma’s. Geloven is geen verstandelijke opgave maar een weg die je gaat, een weg van verbinding met anderen, van je toevertrouwen aan wie groter is dan jij, van staan voor een ideaal van medemenselijkheid en ruimte. Geloven is een weg die je gaat, als een pelgrim, een ruimharige reiziger, een volgeling van Jezus die ons voorgaat en die de weg zelf is. 

Zo laat Jezus ons zien wie God is. Een God van nabijheid, van verbondenheid, een medereiziger in de woestijn voor een kwetsbaar volk. Zo reizen we elke dag verder, vertrouwend op dat huis met de vele kamers, waar een stuk brood op ons ligt te wachten, waar we zingen kunnen, waar we een beker aan elkaar doorgeven, waar we veilig en geborgen zijn. 

Of zoals Huub Oosterhuis dicht naar aanleiding van psalm 84: 

Dat prachthuis,

dat daar staat, op Groen Heuvel,

wijdgevleugelde schaduwrijke waranda’s

hoge ramen, diepe kamers

dat Huis van jou

waar alles welkom is, waar alles woont –

de mussen mogen mee aan tafel

de zwaluw vlecht haar nest onder de goot,

ik ben één van haar jongen.1

 

 

1 Huub Oosterhuis, 150 psalmen vrij.